Blijvende ongeschiktheid

  1. Materiële schade

(182) voor een goed begrip is het nuttig om het onderscheid te maken tussen de begrippen invaliditeit en arbeidsongeschiktheid. Invaliditeit is een louter medisch begrip dat de anatomische aantasting aanduidt of de vermindering van de functionele aard van het slachtoffer, aanduidt of de vermindering van de functionele aard van het slachtoffer, terwijl de arbeidsongeschiktheid verwijst naar de weerslag van deze aantasting van de fysieke integriteit op de lucratieve activiteiten of op het algemeen economische potentieel van het slachtoffer. Hieruit volgt dat de graad van blijvende invaliditeit niet noodzakelijk overeenstemt met de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid, terwijl niet ieder letsel de uitoefening van een beroep belet. De rechtbanken beoordelen de materiële schade van het slachtoffer in concreto en hebben terzake een zeer grote mate van soevereiniteit verworven door de houding die het Hof van Cassatie aanneemt en die van de feiten rechter vooral eist dat deze motiveert waarop hij bij de berekening van de vergoeding van de materiële schade opteert voor een bepaalde berekeningsmethode.

 

(183) De rechtsleer onderscheidt vier categorieën slachtoffers van wie de fysieke integriteit werd aangetast:

  • Blijvende invaliditeit met reëel inkomstenverlies;

  • Blijvende invaliditeit zonder direct inkomstenverlies maar met een aantasting van de concurrentiepositie op de arbeidsmarkt;

  • Blijvende invaliditeit zonder economische waardevermindering, maar die het slachtoffer wel noopt tot bijkomende inspanningen;

  • Blijvende invaliditeit zonder economische waardevermindering en zonder noodzaak tot bijkomende inspanningen.

Het behoren tot één van deze categorieën is er ongetwijfeld sprake van materiële schade. Inderdaad heeft in de eerste twee gevallen de invaliditeit ook een reële arbeidsongeschiktheid tot gevolg, zodat het restletsel ook een economische weerslag heeft op het inkomen van het slachtoffer, terwijl in het derde geval bij gebrek aan arbeidsongeschiktheid geen economische repercussie op het inkomen van het slachtoffer rust, doch deze laatste een grotere inspanning moet leveren om zich op de arbeidsmarkt te handhaven. In de vierde categorie is er feitelijk geen materiële schade wegens afwezigheid van aantasting van het economische vermogen en het feit dat geen bijkomende inspanning tijdens het werk vereis is.

 

(184) Tot de eerste categorie behoren ongetwijfeld de slachtoffers met een zwaar restletsel die ten gevolge van deze handicap ook een werkelijke arbeidsonbekwaamheid ondergaan met een inkomstenverlies tot gevolg. De tweede categorie omvat de slachtoffers die niet onmiddellijk met inkomstenverlies geconfronteerd worden, maar van wie het concurrentievermogen binnen de beroepen die voor hen open liggen aangetast wordt ten opzichte van hun collega’s zonder handicap. Er is dus een concurrentiële waardevermindering. Deze vermindering van concurrentievermogen zal meestal evenredig zijn met de belangrijkheid van het restletsel.

In de derde categorie vergt de handicap van het slachtoffer enkel een meerinspanning. Veelal zal het lagere percentages blijvend letsel betreffen onder de 15%, zeker onder de 10%.

 

Tot de vierde categorie behoren de slachtoffers met letsels van sexuele en/of reproduciteve aard, met verlies van tanden, reuk of smaakzin. Dergelijke invaliditeit zal normaliter geen weerslag hebben op de arbeidsgeschiktheid en evenmin tot een grotere inspanning nopen. Deze schade is dus louter moreel. Voor de drie andere categoriën zal de materiële schade via drie methoden kunnen berekend worden: de kapitalisatie, de forfaitaire berekeningsmethode en de renteberekening.

 

De kapitalisatie en de renteberekening zullen worden toegepast bij de eerste categorie en de zware restletsels die in de tweede categorie vallen.

De forfaitaire berekeningsmethode is aangewezen voor de derde categorie en de lichtere gevallen van de tweede categorie.

    1. Kapitalisatiemethode

(185) Degene die door een onrechtmatige daad inkomstenverlies lijdt, heeft recht op herstel van de schade aan zijn patrimonium. In geval van blijvend letsel blijft dit inkomstenverlies jaar na jaar bestaan. In theorie zou dit inkomstenverlies moeten worden berekend in de vorm van een rente. Het gaat om een opeenvolging van betalingen die Een gelijkluidend schrijven wordt verzonden naar verzekerde, de makelaar en de maatschappij. zijn aan de verloren inkomsten en die verschuldigd zijn op hetzelfde moment als deze inkomsten. Deze rente moet bovendien even lang betaald worden als het slachtoffer vermoed wordt er normaal begunstigde van te zijn. De kapitalisatie bestaat in een bewerking waarbij die opeenvolgende jaarlijkse renten omgezet worden in een kapitaal. Om dit kapitaal te kunnen berekenen wordt het bedrag van de jaarlijks uit te keren rente vermenigvuldigd met een coëfficiënt. Deze coëfficiënt wordt bepaald door de duurtijd van de verschuldigde rente en de toepasselijke rentevoet.

1)Keuze van tabellen

Bij het bepalen van de coëfficiënt waarmee het kapitaal moet vermenigvuldigd worden kan gekozen worden uit meerdere tabellen. De meest gebruikte worden infra verder besproken. Het zijn de vaste annuïteitentabel en de tabellen van Levie. Kritiek op beide methodes wordt geleverd door J. Schrijvers, die het irrationeel gebruik van kapitalisatie- en sterftetafels aanklaagt en vernieuwde tabellen voorstelt (zie bibliografie).

  1. Vast annuïteitentabel

(186) Bij de vaste annuïteitentabel maakt men gebruik van een zuiver wiskundige berekeningsmethode. Men redeneert vanuit de hypothese dat de fysiologische levensduur van het slachtoffer altijd hoger zal liggen dan de lucratieve levensduur, zijnde de duur van de actieve beroepsloopbaan. In realiteit sterven er altijd mensen voor ze de pensioenleeftijd hebben bereikt. Van dit gegeven wordt echter abstractie gemaakt en men gaat ervan uit dat ieder slachtoffer van een ongeval langer zal leven dan tot aan het einde van zijn lucratieve levensduur. Deze vaste annuïteitentabel geeft dan de actuele waarden weer van 1 € betaalbaar gedurende x aantal jaar aan een rentevoet Y.

 

In de tabel wordt dan de coëfficiënt gevonden waarmee het basisbedrag moet worden vermenigvuldigd. In deze hieronder weergegeven annuïteitentabel moet voor x derhalve een cijfer genomen worden tussen 1 en 55 ter aanduiding van het aantal jaren waarop de kapitalisatie dient toegepast, terwijl y de gekozen rentevoet is uit de voorradige mogelijkheden, gaande 3% tot 6%.

 

(187)Hierbij enkele voorbeelden van kapitalisatie op basis van vaste annuïteiten:

1) Stel dat een 40-jarige man een blijvend letsel oploopt van 30% met een jaarinkomen van 45 860,30 euro. De lucratieve levensduur van de betrokkene wordt geacht tot zijn 65 jaar te lopen. Een rentevoet van 5% wordt voor de berekening gebruikt. De Lucratieve levensduur bedraagt nog 25 jaar (65-40). Het inkomstenverlies op jaarbasis is 30% van 45 860,30 = 13 758,09 euro. De berekeningscoëfficiënt van 25 jaar met een rentevoet van 5% = 0,3493797. Het kapitaal bedraagt derhalve: 13 758,09 euro x 0,3493797 = 193 905,7 euro.

 

2) Een 22-jarige vrouw heeft een blijvende letsel van 50% en een jaarinkomen van

21 070,95 euro. Haar lucratieve levensduur loopt tot haar 60 jaar. De gekozen rentevoet is 6%. De lucratieve levensduur beloopt 38 jaar (60-22). Het inkomstenverlies op jaarbasis is 50% van 21 070,95 euro = 10 535,47 euro.

De berekeningscoëfficiënt voor 38 jaar met een rentevoet van 6% = 0, 3680232. Het kapitaal bedraagt: 10 535,47 euro x 0,3680232 = 156 409,87 euro.

3) Een 52-jarige man heeft een blijvend letsel van 45% en een jaarinkomen van 59 990,23 euro. Zijn beroepsloopbaan eindigt normaliter op 65 jaar. De rentevoet is 4,5%. De lucratieve levensduur is 13 jaar (65 – 52). Het inkomstenverlies bedraagt 45% van 59 990,23 euro= 26 995,60 euro. De berekeningscoëfficiënt voor 13 jaar met een rentevoet van 4,5% = 24 003 ,16euro. Het kapitaal bedraagt: 26 995,60 euro x 24 003,16 euro = 261 394,38 euro.

Meer recente annuïteittabellen werden gepubliceerd door J. Schrijver in “De betere tafels voor het jaar 2000” (kluwer). Ze lijken het meest realistisch en het gebruik ervan is aan te bevelen: hieronder worden deze tabellen weergegeven met een te kiezen rentevoeten tussen 2,5 en 5,5%.

(188) De berekeningsmethode op basis van vaste annuïteiten wordt meer toegepast in Vlaanderen dan in Wallonië, Waar eerder geopteerd wordt voor de kapitalisatieberekening volgens de tabellen van Levie. Gezien de berekening volgens Levie meer bij de realiteit aanleunt, verdient het gebruik van de tabellen van Levie de voorkeur. Zoals reeds aangehaald, vertrekt men bij toepassing van de wiskundige methode van de onjuiste veronderstelling dat als de gemiddelde levensduur van een slachtoffer op een bepaalde leeftijd nog x aantal jaren bedraagt, hij in elk geval nog x aantal jaren zal leven. Dit is echter een waanidee omdat de gemiddelde verwachte levenduur het resultaat is van een berekening waarbij de som gemaakt wordt van de personen die voor of na de vermoedelijke overlijdensdatum zullen sterven. De kans bestaat dus dat een slachtoffer van een ongeval met blijvend letsel zal overlijden vooraleer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt wordt. De kapitalisatie op basis van vaste annuïteiten houdt hiermee geen rekening. Levie stelt een methode voor waarbij rekening wordt gehouden met de waarschijnlijkheid van elke jaarlijks uitkering. Met het oplopen van het aantal jaren waarvoor de uitkering dient berekend te worden, daalt de kans dat de begunstigde alsdan nog effectief in leven zal zijn. Levie heeft hiervoor aangepaste coëfficiënten berekend, die gebaseerd zijn op de waarschijnlijke lucratieve levensduur. Er wordt daarbij uiteraard onderscheid gemaakt.

Dit bericht is geplaatst in info. Bookmark de permalink.